Zegels in de oudheid
Zegels waren kleine, gegraveerde voorwerpen waarmee een afdruk werd gemaakt, meestal in klei of was. Er waren zegels in verschillende vormen, zoals een kegel, een vierkant, een cilinder of zelfs een dierenkop. Zegelafdrukken dienden als bewijs van eigendom of echtheid en konden verhinderen dat bijvoorbeeld een buidel, een deur of een graf geopend werd.
Zegels werden onder andere gemaakt van bot, kalksteen, metaal, halfedelsteen of hout. Soms werd de naam van de eigenaar en die van zijn vader in het zegel gegraveerd. Sommige zegels bevatten de titel van de eigenaar.
Om de echtheid van een document te waarborgen, bracht de eigenaar van het zegel klei, was of een ander zacht materiaal op het document aan en maakte hierin een afdruk met zijn zegel (Job 38:14). De substantie werd daarna hard en kon hopelijk voorkomen dat iemand het document zou vervalsen.
Gebruikt om autoriteit te delegeren
Personen konden hun zegel aan iemand anders geven, waarmee ze hun autoriteit aan die persoon delegeerden. Dat deed bijvoorbeeld een farao in het oude Egypte met de Hebreeuwse man Jozef, zoon van de patriarch Jakob. Jozef was een slaaf in Egypte. Later werd hij onrechtmatig gevangengezet. Maar na verloop van tijd werd hij door de farao vrijgelaten en tot de positie van eerste minister verheven. De Bijbel zegt: ‘Toen deed de farao zijn zegelring af en deed die aan Jozefs hand’ (Genesis 41:42). Omdat de zegelring een officieel zegel had, had Jozef nu de autoriteit om zijn belangrijke functie uit te oefenen.
Koningin Izebel van het oude Israël gebruikte het zegel van haar man om Naboth te laten ombrengen. In naam van koning Achab schreef ze brieven naar verschillende oudsten met de vraag of ze de onschuldige Naboth ervan wilden beschuldigen God te hebben vervloekt. Ze verzegelde de brieven met het zegel van de koning, en haar wrede plan werd uitgevoerd (1 Koningen 21:5-14).
De Perzische koning Ahasveros gebruikte een zegelring om zijn bevelen te bekrachtigen (Esther 3:10, 12).
De Bijbelschrijver Nehemia zegt dat Israëlitische leiders, Levieten en priesters hun goedkeuring gaven aan een schriftelijke overeenkomst door hun zegel erop te drukken (Nehemia 1:1; 9:38).
De Bijbel noemt twee voorvallen waarbij een zegel werd gebruikt om een ingang te beveiligen. Toen de profeet Daniël in een leeuwenkuil werd gegooid, ‘werd er een steen gebracht die op de opening van de kuil werd gelegd’. Daarna verzegelde koning Darius, de heerser van Medië en Perzië, de steen ‘met zijn zegelring en met de zegelring van zijn prominenten, zodat er niets aan Daniëls zaak kon worden veranderd’ (Daniël 6:17).
Toen het lichaam van Jezus Christus in een graf werd gelegd, werd het door zijn vijanden beveiligd ‘door de steen te verzegelen’ die voor het graf was gerold om de ingang te blokkeren (Mattheüs 27:66). Als dat een officiële verzegeling was die door de Romeinse autoriteiten was gedaan, dan ‘zou het zegel van klei of was zijn geweest, aangebracht in de spleet tussen de steen en de ingang van het graf’, zegt David L. Turner in een Bijbelcommentaar op Mattheüs.
Omdat zegels uit de oudheid licht werpen op het verleden, zijn archeologen en historici er enorm in geïnteresseerd. De studie van zegels, sigillografie of zegelkunde genoemd, is zelfs een belangrijk studieterrein geworden.