Volgens Markus 10:1-52
Voetnoten
Aantekeningen
het grensgebied van Judea aan de overkant van de Jordaan: Blijkbaar wordt hiermee Perea bedoeld, een gebied ten O van de Jordaan, en vooral het gedeelte van Perea dat aan Judea grensde. (Zie aantekening bij Mt 19:1 en App. A7, kaart 5.)
echtscheidingsakte: Zie aantekening bij Mt 19:7.
het begin van de schepping: Dit duidt blijkbaar op de schepping van de mens. Jezus beschrijft hier hoe de Schepper het huwelijk instelde tussen een man en een vrouw en zo de kern vormde van de menselijke samenleving.
Hij: Sommige oude manuscripten maken het onderwerp expliciet en zeggen ‘God’.
één vlees: Zie aantekening bij Mt 19:5.
zich van zijn vrouw laat scheiden: Of ‘zijn vrouw wegstuurt’. Jezus’ woorden in Markus moeten begrepen worden in het licht van zijn volledige uitspraak in Mt 19:9, waar ook de woorden ‘behalve op grond van seksuele immoraliteit’ worden vermeld. (Zie aantekening bij Mt 5:32.) Wat Markus schreef toen hij Jezus’ woorden over echtscheiding aanhaalde, is van toepassing als er voor de scheiding een andere grond is dan ‘seksuele immoraliteit’ (Grieks: porneia) door de ontrouwe huwelijkspartner.
pleegt overspel tegenover haar: Jezus verwerpt hiermee de gangbare rabbijnse opvatting dat mannen ‘om wat voor reden maar ook’ van hun vrouw mochten scheiden (Mt 19:3, 9). Het idee dat een man overspel pleegt tegenover zijn vrouw was bij de meeste Joden onbekend. Hun rabbi’s leerden hun dat een man nooit ontrouw kon zijn aan zijn vrouw — alleen een vrouw kon ontrouw zijn. Jezus geeft vrouwen waardigheid en verhoogt hun positie door de man dezelfde morele verplichting op te leggen als de vrouw.
als een vrouw die zich van haar man heeft laten scheiden: Met die woorden erkent Jezus het recht van een vrouw om zich van haar ontrouwe man te laten scheiden, iets dat blijkbaar niet aanvaardbaar was voor de Joden in zijn tijd. Maar volgens Jezus zou onder het christelijke stelsel dezelfde norm gelden voor mannen en vrouwen.
kinderen: Dit kunnen kinderen van verschillende leeftijden zijn geweest. Het Griekse woord dat hier met ‘kinderen’ is vertaald, wordt namelijk gebruikt voor pasgeborenen en zuigelingen (Mt 2:8; Lu 1:59) maar ook voor Jaïrus’ dochter van 12 (Mr 5:39-42). In het parallelverslag in Lu 18:15, waar Jezus’ interactie met deze groep kinderen wordt beschreven, gebruikt Lukas echter een ander Grieks woord, dat alleen op kleine kinderen of baby’s slaat (Lu 1:41; 2:12).
als een kind: Duidt op de wenselijke eigenschappen van kleine kinderen, bijvoorbeeld dat ze nederig zijn, leergierig, goed van vertrouwen en ontvankelijk (Mt 18:5).
sloeg zijn armen om de kinderen heen: Dit detail wordt alleen in Markus’ verslag vermeld. Het Griekse woord voor ‘de armen om heen slaan’ komt alleen hier en in Mr 9:36 voor en kan ook vertaald worden met ‘in de armen nemen’ of ‘omarmen’. Jezus overtrof de verwachtingen van de mensen die deze kinderen bij hem brachten zodat hij ze alleen zou ‘aanraken’ (Mr 10:13). Als oudste in een gezin met minstens zeven kinderen begreep Jezus wat kinderen nodig hebben (Mt 13:55, 56). Hij zegende ze zelfs. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, is een versterkte vorm van ‘zegenen’ en kan betekenen dat hij ze teder en hartelijk zegende.
Goede Meester: Kennelijk gebruikte de man ‘Goede Meester’ als een vleiende aanspreektitel, aangezien de religieuze leiders er gewoonlijk op stonden zo te worden geëerd. Hoewel Jezus er geen bezwaar tegen had te worden geïdentificeerd als ‘Meester’ en ‘Heer’ (Jo 13:13), gaf hij alle eer aan zijn Vader.
Niemand is goed, behalve één, God: Jezus erkent Jehovah hier als de hoogste norm voor wat goed is, degene die het soevereine recht heeft om te bepalen wat goed en wat slecht is. Adam en Eva wilden zich dat recht toe-eigenen door opstandig van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten (Ge 2:17; 3:4-6). In tegenstelling tot hen laat Jezus het vaststellen van normen nederig aan zijn Vader over. God heeft door middel van de geboden in zijn Woord laten weten en beschreven wat goed is (Mr 10:19).
voelde liefde voor hem: Markus is de enige die vermeldt wat Jezus voelde voor de rijke, jonge bestuurder (Mt 19:16-26; Lu 18:18-30). Deze beschrijving van Jezus’ gevoelens was mogelijk afkomstig van Petrus, zelf een man met diepe gevoelens. (Zie Inleiding tot Markus.)
voor een kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan: Jezus gebruikt een hyperbool om een punt te illustreren. Zoals een kameel niet door het oog van een naainaald past, zo is het voor een rijke man onmogelijk het Koninkrijk van God binnen te gaan als hij zijn rijkdom vóór zijn band met Jehovah blijft stellen. Jezus bedoelde niet dat geen enkele rijke het Koninkrijk zou erven, want hij zei verder: ‘Bij God is alles mogelijk’ (Mr 10:27).
tegen hem: In sommige manuscripten staat ‘tegen elkaar’.
het toekomstige tijdperk: Of ‘komende samenstel van dingen’. Het Griekse woord aion kan slaan op de bestaande toestand of de kenmerken die een bepaald tijdperk onderscheiden. Jezus heeft het hier over het toekomstige tijdperk onder het bestuur van Gods Koninkrijk, waarin eeuwig leven wordt beloofd (Lu 18:29, 30; zie Woordenlijst ‘Samenstel van dingen’).
onderweg waren naar Jeruzalem: Of ‘opgingen naar Jeruzalem’. De stad lag zo’n 750 m boven zeeniveau, dus in de oorspronkelijk tekst van de Bijbel wordt vaak gezegd dat aanbidders ‘opgingen naar Jeruzalem’ (Lu 2:22; Jo 2:13; Han 11:2). Jezus en zijn discipelen klommen omhoog vanuit het Jordaandal (zie aantekening bij Mr 10:1), waarvan het diepste punt zo’n 400 m beneden zeeniveau ligt. Ze moesten ruim 1000 m stijgen om Jeruzalem te bereiken.
bespugen: Iemand bespugen of in het gezicht spugen was een uiting van diepe verachting, vijandschap of verontwaardiging en was vernederend voor het slachtoffer (Nu 12:14; De 25:9). Jezus zei hier dat hij op zo’n manier behandeld zou worden, waarmee een profetie over de Messias in vervulling zou gaan: ‘Mijn gezicht hield ik niet verborgen voor vernederingen en speeksel’ (Jes 50:6). Hij werd bespuugd toen hij voor het Sanhedrin verscheen (Mr 14:65), en ook nog door de Romeinse soldaten nadat hij door Pilatus was verhoord (Mr 15:19).
zonen: In enkele manuscripten staat ‘twee zonen’, maar ook de korte weergave wordt goed ondersteund door de manuscripten.
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, kwamen naar hem toe: Volgens het verslag van Mattheüs is het de moeder van Jakobus en Johannes die Jezus met dit verzoek benadert, maar het verzoek komt kennelijk van haar twee zonen. Die conclusie wordt ondersteund door Mattheüs’ verslag over de reactie van de tien andere discipelen, die verontwaardigd werden ‘op de twee broers’ en niet op de moeder (Mt 20:20-24; zie aantekeningen bij Mt 4:21 en 20:20).
de een aan je rechter- en de ander aan je linkerhand: Hier duiden beide posities op eer en gezag, maar de plaats met de grootste eer is altijd aan de rechterhand (Ps 110:1; Han 7:55, 56; Ro 8:34; zie aantekening bij Mt 25:33).
de beker drinken: Zie aantekening bij Mt 20:22.
gedoopt worden met de doop waarmee ik word gedoopt: Of ‘ondergedompeld worden met de onderdompeling die ik onderga’. Jezus gebruikt hier het woord ‘doop’ parallel aan ‘beker’. (Zie aantekening bij Mt 20:22.) Deze doop ondergaat hij al tijdens zijn bediening. Hij zal volledig in de dood worden gedoopt (of ondergedompeld) als hij op 14 nisan 33 aan een martelpaal wordt gehangen. Deze doop wordt voltooid door zijn opstanding, want een doop houdt ook in dat je weer omhoogkomt (Ro 6:3, 4). Tussen Jezus’ doop in de dood en zijn waterdoop bestaat een duidelijk onderscheid, want zijn waterdoop was aan het begin van zijn bediening voltrokken en afgesloten, terwijl zijn doop in de dood toen pas begon.
over hen heersen: Of ‘hen overheersen’, ‘meesters over hen zijn’. Dit Griekse woord wordt in de Griekse Geschriften maar vier keer gebruikt (Mt 20:25; Mr 10:42; 1Pe 5:3; en in Han 19:16, waar het met ‘overmeesterde’ is weergegeven). Jezus’ raad deed denken aan het gehate Romeinse juk en de onderdrukking door de Herodes-dynastie (Mt 2:16; Jo 11:48). Petrus begreep kennelijk waar het om ging, want hij spoorde ouderlingen later aan om niet te heersen maar leiding te geven door hun voorbeeld (1Pe 5:3). Een verwant werkwoord wordt gebruikt in Lu 22:25, waar Jezus een soortgelijke gedachte uit, en het wordt ook gebruikt in 2Kor 1:24, waar Paulus zegt dat christenen geen ‘meesters over’ het geloof van andere christenen mogen zijn.
leven: Zie aantekening bij Mt 20:28.
Jericho: Zie aantekening bij Mt 20:29.
een blinde bedelaar: Mattheüs heeft het in zijn verslag (20:30) over twee blinden. Markus en Lukas (18:35) hebben het over één blinde. Blijkbaar richten ze zich op Bartimeüs, die alleen in Markus’ verslag bij zijn naam wordt genoemd.
de Nazarener: Een bijnaam voor Jezus en later ook voor zijn volgelingen (Han 24:5). Omdat de naam Jezus veel voorkwam onder de Joden, werd er vaak een aanduiding aan toegevoegd. In Bijbelse tijden was het heel gebruikelijk om de naam van mensen te verbinden aan de plaats waar ze vandaan kwamen (2Sa 3:2, 3; 17:27; 23:25-39; Na 1:1; Han 13:1; 21:29). Jezus woonde het grootste deel van zijn aardse leven in Nazareth in Galilea, dus het was niet vreemd om die term in verband met hem te gebruiken. Jezus werd vaak ‘de Nazarener’ genoemd, in verschillende situaties en door verschillende personen (Mr 1:23, 24; 10:46, 47; 14:66-69; 16:5, 6; Lu 24:13-19; Jo 18:1-7). Jezus zelf aanvaardde en gebruikte die naam (Jo 18:5-8; Han 22:6-8). Pilatus liet op de martelpaal een opschrift bevestigen met in het Hebreeuws, Latijn en Grieks de woorden: ‘Jezus de Nazarener, de Koning van de Joden’ (Jo 19:19, 20). Vanaf Pinksteren 33 spraken zowel de apostelen als anderen vaak over Jezus als de Nazarener of als degene die uit Nazareth kwam (Han 2:22; 3:6; 4:10; 6:14; 10:38; 26:9; zie ook aantekening bij Mt 2:23).
Zoon van David: Door Jezus de ‘Zoon van David’ te noemen, erkent de blinde Bartimeüs hem openlijk als de Messias. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 6 en 15:25.)
Rabboni: Een Semitisch woord dat ‘Mijn Meester’ betekent. Het kan zijn dat Rabboni oorspronkelijk meer respect of meer warmte overbracht dan de vorm rabbi, een aanspreektitel die ‘meester’ betekent (Jo 1:38). Maar toen Johannes zijn evangelie schreef, had het achtervoegsel van de eerste persoon (-i, dat ‘mijn’ betekent) misschien zijn bijzondere betekenis in de titel verloren, want hij vertaalt het woord eenvoudig met ‘Meester’ (Jo 20:16).
Media
Deze foto laat een deel van het gebied zien dat bekendstond als Perea. De regio lag ten oosten van de Jordaan. Het gebied liep van Pella in het noorden tot de oostkant van de Dode Zee in het zuiden. De naam Perea komt in de Bijbel niet voor, maar de naam komt van een Grieks woord dat meerdere keren in de Bijbel wordt gebruikt. Dat woord betekent ‘aan de overkant, tegenover, verder dan’ en wordt soms gebruikt om naar het gebied Perea te verwijzen (Mt 4:25; Mr 3:8). Mensen uit Galilea reisden soms door Perea als ze naar Jeruzalem gingen. Tegen het eind van zijn bediening bracht Jezus wat tijd door in Perea om daar onderwijs te geven (Lu 13:22). Later reisde Jezus opnieuw door Perea toen hij onderweg was naar Jeruzalem (Mt 19:1; 20:17-19; Mr 10:1, 32, 46).
(1) Jordaan
(2) Vlakten ten oosten van de Jordaan
(3) Bergen van Gilead