Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 14

Jezus begint discipelen te maken

Jezus begint discipelen te maken

JOHANNES 1:29-51

  • JEZUS’ EERSTE DISCIPELEN SLUITEN ZICH BIJ HEM AAN

Jezus heeft 40 dagen in de woestijn doorgebracht. Voordat hij teruggaat naar Galilea bezoekt hij Johannes, die hem heeft gedoopt. Als Jezus naar hem toe komt, zegt Johannes tegen de omstanders: ‘Kijk, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt! Dit is degene over wie ik zei: “Na mij komt een man die mij is voorbijgegaan, want hij bestond vóór mij”’ (Johannes 1:29, 30). Hoewel Johannes iets ouder is dan Jezus, beseft hij dat Jezus al vóór hem bestond — als geestelijk wezen in de hemel.

Het lijkt erop dat Johannes een paar weken geleden, toen Jezus bij hem kwam om gedoopt te worden, niet zeker wist dat Jezus de Messias zou zijn. ‘Ook ik kende hem niet,’ geeft hij toe, ‘maar ik kwam in water dopen zodat hij aan Israël bekendgemaakt zou worden’ (Johannes 1:31).

Johannes vertelt de omstanders verder wat er gebeurde toen hij Jezus doopte: ‘Ik zag de geest als een duif neerdalen uit de hemel, en hij bleef op hem. Ook ik kende hem niet, maar Hij die mij heeft gestuurd om in water te dopen, heeft tegen me gezegd: “Als je de geest op iemand ziet neerdalen en blijven, dan weet je dat dat degene is die met heilige geest doopt.” Ik heb het gezien, en ik heb getuigd dat hij de Zoon van God is’ (Johannes 1:32-34).

De volgende dag staat Johannes bij twee van zijn discipelen als hij Jezus ziet lopen. Hij zegt: ‘Kijk, het Lam van God!’ (Johannes 1:36) Hierop besluiten de twee discipelen van Johannes de Doper om Jezus te gaan volgen. Een van hen is Andreas. De ander is waarschijnlijk de man die deze gebeurtenis heeft opgeschreven. Hij heet ook Johannes en het lijkt erop dat hij een neef is van Jezus. Hij is namelijk een zoon van Zebedeüs en Salomé, en zij is waarschijnlijk de zus van Maria.

Jezus draait zich om en ziet dat Andreas en Johannes hem volgen. Hij vraagt: ‘Wat willen jullie?’

Ze vragen: ‘Rabbi, waar woon je?’

‘Kom maar mee, dan kun je het zien’, zegt Jezus (Johannes 1:37-39).

Het is ongeveer vier uur ’s middags en Andreas en Johannes blijven de rest van de dag bij Jezus. Andreas is zo enthousiast dat hij op een gegeven moment zijn broer Simon (ook Petrus genoemd) opzoekt en zegt: ‘We hebben de Messias gevonden’ (Johannes 1:41). Andreas neemt Petrus mee naar Jezus. Uit latere gebeurtenissen valt op te maken dat ook Johannes zijn broer Jakobus aan Jezus voorstelt, hoewel hij dit persoonlijke detail niet noemt in zijn verslag over de gebeurtenissen.

De volgende dag ontmoet Jezus Filippus, die uit Bethsaïda komt. Dat ligt aan de noordelijke oever van het Meer van Galilea. Het is ook de stad waar Andreas en Petrus vandaan komen. Jezus nodigt Filippus uit: ‘Wees mijn volgeling’ (Johannes 1:43).

Filippus komt Nathanaël (ook Bartholomeüs genoemd) tegen en zegt: ‘We hebben degene gevonden over wie in de Wet van Mozes en de Profeten is geschreven. Het is Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.’ Nathanaël twijfelt en zegt tegen Filippus: ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’

‘Kom maar kijken’, antwoordt Filippus. Jezus ziet Nathanaël aankomen en zegt: ‘Kijk, dat is echt een Israëliet in wie geen bedrog is.’

‘Waar ken je mij van?’, vraagt Nathanaël.

Jezus antwoordt: ‘Ik zag je al voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’

Nathanaël staat versteld: ‘Rabbi, je bent de Zoon van God, je bent Koning van Israël.’

‘Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten?’, vraagt Jezus. ‘Je zult nog veel grotere dingen zien.’ Hij belooft: ‘Echt, ik verzeker jullie: je zult de hemel geopend zien en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen naar de Mensenzoon’ (Johannes 1:45-51).

Kort daarna vertrekt Jezus met zijn nieuwe discipelen vanuit het Jordaandal naar Galilea.