Doorgaan naar inhoud

BIJBELVERZEN UITGELEGD

2 Timotheüs 1:7 — ‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven’

2 Timotheüs 1:7 — ‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven’

 ‘Want God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar van kracht, liefde en gezond verstand’ (2 Timotheüs 1:7, Nieuwewereldvertaling).

 ‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid’ (2 Timotheüs 1:7, NBV21).

Betekenis van 2 Timotheüs 1:7

 God kan je de moed geven om te doen wat juist is. Hij wil niet dat je lafhartig wordt, dat angst je ervan weerhoudt te leven zoals hij wil.

 In dit vers worden drie dingen genoemd die God ons geeft om angst te verdrijven.

 ‘Kracht.’ Veel christenen hebben de moed gehad God te dienen in weerwil van allerlei gevaarlijke vijanden en situaties. Ze zijn niet uit angst teruggedeinsd (2 Korinthiërs 11:23-27). Hoe is dat mogelijk geweest? De apostel Paulus zei: ‘Voor alles ben ik sterk genoeg dankzij hem die mij kracht geeft’ (Filippenzen 4:13). God kan zijn aanbidders kracht geven ‘die wat normaal is te boven gaat’ zodat ze tegen elke uitdaging opgewassen zijn (2 Korinthiërs 4:7).

 ‘Liefde.’ Diepe liefde voor God helpt een christen moedig op te komen voor wat juist is. En liefde voor zijn medemens helpt hem zich voor anderen weg te cijferen, zelfs als hij met tegenstand of gevaar te maken krijgt (Johannes 13:34; 15:13).

 ‘Gezond verstand.’ In de Bijbel duidt gezond verstand doorgaans op het vermogen van een christen om op basis van de Bijbel verstandige beslissingen te nemen. Iemand met gezond verstand kan zelfs als hij moeilijkheden meemaakt helder en logisch denken. Uit zijn beslissingen blijkt dat hij de dingen net zo beziet als God. Hij vindt zijn band met God belangrijker dan de mening van anderen.

Context van 2 Timotheüs 1:7

 Het Bijbelboek 2 Timotheüs is een brief van Paulus aan zijn goede vriend en medewerker Timotheüs. In deze brief moedigt hij de jongere Timotheüs vriendelijk aan zich te blijven inzetten in de dienst (2 Timotheüs 1:1, 2). Mogelijk was Timotheüs een beetje verlegen en belemmerde dat hem in de gemeente te doen wat hij kon (1 Timotheüs 4:12). Maar Paulus herinnerde hem eraan dat hij een gave had gekregen: hij was uitgekozen om de gemeente op een speciale manier te dienen. Paulus spoorde Timotheüs aan zijn gezag als opziener in de gemeente te gebruiken, het goede nieuws te prediken en te lijden voor zijn geloof (2 Timotheüs 1:6-8).

 Hoewel de woorden oorspronkelijk aan Timotheüs gericht waren, geven ze allen die in deze tijd God willen dienen de verzekering dat ze daar ondanks de uitdagingen in kunnen slagen omdat hij ze de hulp geeft die ze nodig hebben.